VOORSTELLING VAN DE DUITSE STAANDE LANGHAAR:

 Oorsprong: Duitsland.

 Rasgroep: Staande Jachthonden, 

 Aard: Zacht, aanhankelijk, volgzaam

 Gemiddelde levensverwachting: 12 jaar

 Schouderhoogte: Reuen : 63 – 66 cm   (min.60 - max. 70 cm)

                                   Teven : 60 – 63 cm  (min.58 - max. 66 cm)

 Gewicht: 25 – 30 kg

 Vacht: Op de rug en flanken 3 – 5 cm, op de borst en de buik iets 

 langer, bevedering aan benen en staart.

 Kleuren  bruin, bruinschimmel, bruin /wit.

 Aanleg: Veelzijdige jachthond

 Omgang met de kinderen:  Erg goed

 Omgang met andere honden: Erg goed

 Leefruimte: Heeft veel beweging nodig

 Vachtverzorging: Regelmatig borstelen

 STANDAARD  / Algemeen

 Deze hond heeft een krachtige gespierde lichaamsbouw met scherpe

 contouren. Hij is intelligent, heeft een adellijke expressie, een levendig 

 karakter, en is niet zenuwachtig.

 Hoofd:

 Gestrekt, droog, voldoende breed.

 De schedel en voorsnuit zijn evenlang.

 De schedel is licht gewelfd. De stop loopt schuin op. Voldoende brede,

 iets geronde neusrug en krachtige onderkaak. Het hoofd toont de adel

 van het gehele dier.

 Reuen moeten een mannelijk hoofd tonen en teven een vrouwelijke 

 belijning van het hoofd.

 De gladde neus is min of meer bruin van kleur.

 Nek:

 Niet te kort, krachtig en edel, harmonieuze bouw naar de borst toe.

 Gebit:

  Volledig, krachtig met sterke hoektanden zonder aanleg- of

  milieufouten.

 Lippen:

 Goed aangebracht en niet overhangend. Goede pigmentering in

 harmonie met de kleur van de vacht.

Oren:

Breed en hoog aangezet, vlak tegen het hoofd liggend en aan de onderzijde afgerond.

Het haar op de oren is iets gegolfd en hangt over de randen.

De lengte van de oren moet in overeenstemming zijn met het hoofd en de gehele verschijning.

 Ogen;

 Goed gesloten en gelijkmatig geplaatst.

 Hoe donkerder, hoe beter.

 Neus:

 Goed gepigmenteerd in harmonie met de kleur van de vacht.

 

Lichaam:

De krachtige, zeer adelijke hals verloopt in een fraaie lijn met de schouders en de borst. De diepe borst reikt tot aan de ellebogen.

De borstbreedte is in verhouding met de gehele hond. De buik is licht opgetrokken. Stevige, rechte en korte rug, iets hogere schoft, geprononceerde lendenen en een weinig hellend kruis.

De lengte van de rug is in overeenstemming met de grootte van de hond, waarbij de voorkeur wordt gegeven aan de vierkante bouw.

Benen:

De schouderbladen moeten stevig aansluiten en mogen met hun toppen niet boven de ruglijn uitsteken. Frontaal gezien liggen schouderblad, opperarmbeen en de beenderen van de voet in een loodrechte lijn. De ellebogen zijn recht naar achteren geplaatst. Als de bortstkorf erg breed is, mogen de ellebogen iets naar buiten gedraaid zijn. In rust vormen schouderblad en opperarmbeen een bijna rechte hoek, en opperarmbeen en benedenarm een stompe hoek. Van achteren gezien liggen de heupen, bovenschenkel en onderschenkel in een loodrechte lijn. De voeten en spronggewrichten moeten gebogen zijn. Hubertusklauwen moeten worden verwijderd.

 Voeten:

 Gesloten, matig lang en gerond.

 Staart:

 Goed aangezet, horizontaal of iets omhoog gebogen gedragen, recht

 tot aan de staartpunt. Het wegnemen van een klein stukje van een te 

 lange of foutief gedragen staart is toegestaan.

 De langste beharing van de vlag bevindt zich halverwege de staart.

 Vacht :

 Aan een goede beharing moet veel aandacht worden geschonken, de 

 hond moet een echte langhaar zijn.

 Op de rug en de flanken is het haar 3-5 cm., aan hals, voorborst en buik

 iets langer. De benen moeten goed bevederd zijn, aan de onderzijde is

 het haar korter. Het haar op het hoofd is kort, waardoor een goed

 scherp silhouet ontstaat. De beharing van de staart en oren moet fraai vol en lang zijn.Tussen de tenen zit een dichte beharing.

 Kleur:

     - Eénkleurig bruin.

  • - Bruin met witte vlekken of schimmelvlekken.
  • - Donkerschimmel; met bruine platen en bruin hoofd.
  • - Lichtschimmel; met bruine platen en bruin hoofd.
  • - Forelschimmel (veel kleine bruine vlekjes op witte ondergrond)
  •   Een bruin hoofd.
  • - Bruin / wit, zuiver bruin / wit of met weinig bruine vlekken,
  •   Grote bruine platen met zadel of mantel en met bruin hoofd.

        Het hoofd is in alle gevallen bruin, al dan niet met bles, ster of

       streep.

 

 

STANDARD DE TRAVAIL / Chien d’arrêt à poil long:

 

Le chien d’arrêt allemand à poil long dit “Langhaar” est un grand Epagneul, dont il a toutes les caractéristiques.

C’est un chien intelligent qui comprend en principe bien ce que l’on demande de lui, sans mécanisation ni brutalité. Son éducation se fait facilement.

Si l’on suppose qu’à l’origine il a eu du sang anglais, il a actuellement une allure bien continentale sur le terrain.

Dans son pays d’origine, il est encore utilisé pour la recherche du gros gibier blessé, par contre, dans certains pays dont la France, Belgique et Pays-Bas, il est devenu le spécialiste de la chasse en plaine et au marais.

 

LE GALOP:

Le Langhaar est un galopeur moyen, la vitesse ne doit pas être recherchée à tout prix,

mais le chien doit être capable de galoper longtemps.

En terrain facille, il assure un galop suffisamment soutenu, par contre en terrain couvert, son allure peut être altemée au trot rapide.

 LA QUETE:

 Doit être étendu, ouverte, couvrant bien son terrain. Elle doit être énergique sans nervosité et peut s’étendre de 60 à 80 m. de chasse côte à condition de revenir en quête croisée à portée de fusil de son conducteur.

Le fait de faire quelque crochets en dedans ou même s’il freine ou repasse presqu’ à la même place pour contrôler une émanation, n’est pas considérer comme faute, à condition qu’il reprenne rapidement sa quête.

 PORT DE TETE:

Il est préféré assez haut, dans le prolongement du dos, mais peut varier suivant les conditions, de prise d’émanation. Il n’est pas immuable d’être porté parfois au-dessous de l’horizontale,afin de rechercher l’ émanation où elle se trouve.

Il doit dominer la situation. De brefs contôles au sol peuvent être admis s’il ne tournent pas au pistage.

 L’ARRET:

 Il est très ferme, assuré avec une certaine autorité, mais le chien doit garder tout son contrôle. La possition est clasique, debout, la tête dans l’angle de l’émanation, l’oeil fixé et le fouet au prolongement de la ligne de dos où légèrement relevé. Il coule facilement au commandement et doit être immobile à l’envol et au coup de feu. Si le gibier est trop loin, le chien pet pister quelques mètres, pour mieux reprendre l’émanation directe.

 LE RAPPORT:

 La façon de retrouver le gibier mort ou blessé doit rester une discipline primordiale ainsi que de le rapport rapidement au conducteur.

La dent douce est très recherchée et le rapport doit être franc, il peut se faire au galop, mais souvent a lieu au trot et à la main.

 F.C.I. No.117 – Groupe 7 Chien d’arrêt. Section 2 Chien d’arrêt continenteaux. Type Braque. Avec épreuve de chasse.

Kleur:

     - Eénkleurig bruin.

  • - Bruin met witte vlekken of schimmelvlekken.
  • - Donkerschimmel; met bruine platen en bruin hoofd.
  • - Lichtschimmel; met bruine platen en bruin hoofd.
  • - Forelschimmel (veel kleine bruine vlekjes op witte ondergrond)
  •   Een bruin hoofd.
  • - Bruin / wit, zuiver bruin / wit of met weinig bruine vlekken,
  •   Grote bruine platen met zadel of mantel en met bruin hoofd.

        Het hoofd is in alle gevallen bruin, al dan niet met bles, ster of

       streep.

 

Ingedeeld bij het F.C.I. Nr. 117: Groep 7 Staande Honden sectie continentale Staande Honden.  Met jachtproef.